Miuzela en de parasol-den
Door Carlos Esperança – 15 augustus 2006
Terwijl het land regelmatig in brand staat en de brandweerlui hun best doen om het overgebleven bos te behouden zodat het volgend jaar als een soort van ballast kan dienen voor terugkerende bosbranden – denk ik terug aan het dorp van mijn jeugd.
Soms waren er branden in woningen en was het noodzakelijk de dieren snel te redden omdat er maar weinig waren en ze moeilijk te vervangen waren. Kinderen krijgen maakte deel uit van de christelijke plicht en kinderen werden dan ook onmiddellijk gered – zeker als ze nog niet waren bezweken aan koorts. Er waren namelijk weinig kinderen die overleefden in tijden van slechte hygiëne, vervuild water en beperkte medische hulp.
In de velden was er geen brand. In een straal van 2 mijl groeide geen enkele bezemstruik of kurkeik. Er bleven geen planten over voor nutteloze branden die nu de struiken verslinden want bakkers hadden hout nodig om de ovens te laten branden waarin ze brood bakten om de markten en feesten te bevoorraden in een straal van meer dan zes mijl.
Er is mij jaren geleden verteld dat het dorpje Miuzela in gevaar was, dat het vuur de huizen bereikte en via de straten van het dorp binnen kwam. Het was alsof de huizen van plaats waren veranderd of dat het dorp samen met haar bevolking geëmigreerd was.
De ronde pijnboom of parasol-den was uit die tijd overgebleven. Als ik kandidaten kon vinden, speelde ik kaart in de schaduw van die boom tijdens de gezellige, hete middagen. De enorme kroon was een uitzondering in een land zonder bomen die er niet meer waren vanwege wijnbouw en het verbouwen van groenten. Er stonden alleen wat essen aan de rand van het moeras en een enkele vijgenboom slaagde er in om te overleven in de kloven tussen de heuvels van klei.
Deze zomer ging ik zoals gewoonlijk naar Miuzela. Toen ik de bocht omging bij de wijngaard van Panelo was de parasol-den van de horizon verdwenen en ik zag hem ook niet toen ik langs Espadanal kwam.
Pas toen ik vlakbij was, zag ik de stam en keek meteen weg. Iemand had de wortels beschadigd en dit werkte als een soort vergif waardoor de boom – die deel uitmaakte van het dorp en van het geheugen – opdroogde.
Eerst werden mijn dierbaren mij ontnomen en nu zelfs het beeld van de oude pijnboom. De parasol-den was de laatste schakel die brak in een keten van blijde herinneringen, een vriendelijk silhouet aan de horizon, opgeofferd voor een berg van staal en beton van een toekomstig huis.
Ik zag de bladerrijke takken niet opdrogen. Ik hoorde het gekreun niet van de zachtmoedige pijnboom terwijl hij stierf. Ik voelde de reus niet vallen. Ik werd me alleen gewaar van een gat in mijn herinneringen. Het was pijnlijk.